Niels van der Neut 15 juli 2025 11 reacties Print De VBAR: drie keer is scheepsrecht, maar zitten we wel op de juiste koers?Zelfs na de tweede grote aanpassing zorgt de nieuwe zzp-wet niet voor de duidelijkheid die de praktijk nodig heeft. Hoe komt dat? Universitair docent Niels van der Neut (Universiteit van Amsterdam): ‘De focus ligt op het verkeerde probleem.’Het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) is wederom aangepast. Of de praktijk hier blij van wordt, is nog maar de vraag. Om dat te ontdekken, ga ik terug naar het begin. Drie keer is scheepsrecht De bedoeling van VBAR is duidelijkheid scheppen over de vraag: wanneer is iemand werknemer en wanneer is iemand zzp’er? Op 6 oktober 2023 zag de eerste versie van het wetsvoorstel het licht. Destijds had de wet de bijnaam ABC-wet, maar een abc’tje is dit voorstel niet geworden. Terwijl de VBAR werd ontworpen, kwam de Hoge Raad met het befaamde Deliveroo-arrest. Daarna volgde het Uber-arrest, dat opnieuw flinke impact had. De gewijzigde VBAR van 27 juni 2024 moest opnieuw worden aangepast. Drie keer bleek toch echt scheepsrecht: op vrijdag 4 juli 2025 kwam de derde versie van de VBAR door de ministerraad. Het wetsvoorstel ligt nu in de Tweede Kamer. De VBAR bestaat uit twee instrumenten: (i) een verduidelijking van de open norm ‘in dienst van’ (VBA), en (ii) een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst op basis van een uurtarief van 36 euro (R). Het rechtsvermoeden (R): bescheiden in ruimste zin des woords Het civielrechtelijke rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst geldt bij een tarief van maximaal 36 euro per uur (peildatum 1 januari 2025). De werkende en zijn vertegenwoordiger kunnen dit weerlegbare rechtsvermoeden inroepen. Dit vermoeden helpt werkenden met lagere tarieven bij het claimen van een arbeidsovereenkomst en de daarbij behorende bescherming. Bovendien zullen werkverschaffers zich vaker afvragen of zij samenwerken op basis van de juiste contractvorm bij opdrachten met een lager tarief. Mogelijk leidt dat tot hogere beloningen voor werkenden. Deze effecten kan ik alleen maar toejuichen. Toch zijn mijn verwachtingen over de effectiviteit van dit rechtsvermoeden bescheiden. Werkenden met tarieven van minder dan 36 euro per uur moeten namelijk nog altijd zelf de (grote) stap naar de rechter zetten. Partijen zoals de Belastingdienst kunnen geen beroep doen op dit rechtsvermoeden. Dat vind ik een gemiste kans, zeker omdat de werkende en zijn vertegenwoordiger zich vaak al kunnen beroepen op een rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst (art. 7:610a BW). Verduidelijken (VBA) blijft maatwerk Het deel VBA heeft als doel de open norm ‘in dienst van’ (art. 7:610 lid 1 BW) wettelijk te verduidelijken met twee gelijkwaardige hoofdelementen: (W) werkinhoudelijke en organisatorische sturing en (Z) werken voor eigen rekening en risico. Het eerste hoofdelement duidt op de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst (W van werknemerschap), de tweede op de afwezigheid daarvan (Z van zelfstandig ondernemerschap). Om te beoordelen of er sprake is van ‘werken in dienst van’ worden W en Z tegenover elkaar gezet. De indicaties voor deze hoofdelementen (W1-W5 en Z1-Z5) worden vastgelegd bij algemene maatregel van bestuur (AMvB). De ‘WZ-formule’ moet de huidige ‘alle omstandigheden van het geval’-toets vervangen. Die gedachte steun ik, omdat in de WZ-formule is vastgelegd naar welke omstandigheden je moet kijken. Ingewikkelde toetsing Een lastiger punt is dat de toetsing nog steeds neerkomt op een holistische variant. Dat komt niet alleen doordat de hoofdelementen W en Z tegen elkaar moeten worden afgewogen op basis van de indicaties uit de AMvB. Het is ook ingewikkeld dat het relatieve gewicht dat een bepaalde indicatie toekomt, per geval moet worden vastgesteld. Een indicatie kan dus in het ene geval zwaarder wegen dan in het andere geval. Bovendien zijn de indicaties zo geformuleerd dat er veel feiten en omstandigheden uit de praktijk aan zijn te relateren. Dat doet mij denken aan de (niet-uitputtende) gezichtspuntencatalogus uit het Deliveroo-arrest. Voor deze werkwijze is overigens veel te zeggen, want op die manier kan je rekening houden met de economische realiteit die schuilgaat achter de desbetreffende rechtsverhouding. Toch vraag ik me af of dit voorstel daadwerkelijk tegemoetkomt aan de behoefte van de praktijk voor meer duidelijkheid. Extern ondernemerschap, maar geen extern werknemerschap? Aanvankelijk was het idee dat pas naar extern ondernemerschap zou worden gekeken als de hoofdelementen W en Z in vergelijkbare mate aanwezig zouden zijn. In de derde en laatste versie van de VBAR is dat in overeenstemming met het Uber-arrest aangepast: extern ondernemerschap (Z5) is een volwaardige indicatie. Wat ik daarbij opvallend vind, is dat extern ondernemerschap alleen tot uitdrukking is gebracht in de Z van zelfstandig ondernemerschap. Extern ondernemerschap telt mee, maar de spiegelbeeldige situatie waarin een werkende zich buiten de arbeidsrelatie als werknemer gedraagt, legt kennelijk geen gewicht in de schaal. Het zou in mijn ogen logischer zijn als de afwezigheid van extern ondernemerschap een indicatie zou zijn die de kant op wijst van een arbeidsovereenkomst (W). De verkeerde lijn Het wetsvoorstel VBAR moet worden gezien in de context van een breder arbeidsmarktpakket aan maatregelen om een betere balans te vinden rondom het werken met en als zelfstandige(n). Naast dit voorstel (lijn 2) zet het kabinet in op een gelijker speelveld tussen de werknemer en de zelfstandige ten aanzien van de sociale zekerheid en de fiscaliteit (lijn 1) en een verbetering van de handhaving op schijnzelfstandigheid (lijn 3). Verklein institutionele verschillen In mijn ogen concentreren we ons op de verkeerde lijn. De focus ligt nu op verduidelijking van de arbeidsrechtelijke kwalificatietoets (lijn 2), maar ik zie een andere lijn als het daadwerkelijke probleem: de institutionele verschillen tussen het zijn van werknemer en het zijn van zelfstandige (lijn 1). Aan de ene kant moeten de politiek, de werkgevers en de sociale partners de arbeidsovereenkomst weer aantrekkelijk maken voor zowel werkgevers als werknemers. Aan de andere kant moet de politiek de verschillen verkleinen en zorgen voor onder andere sociale zekerheid voor alle werkenden. Het verwijt dat zzp’ers niet solidair zijn, is dan ook meteen van tafel. Verklein gevolgen Erken dat er zzp’ers zijn, en erken als zzp’er dat daar verantwoordelijkheden bij horen. Als er een collectief systeem komt voor bijvoorbeeld sociale zekerheid voor alle werkenden, en iemand wil vervolgens autonomie en geen ontslagbescherming: be my guest. Ik vraag mij af of de wens vanuit de praktijk om de kwalificatievraag te verduidelijken, nog wel zo groot is als de gevolgen van de kwalificatie minder ver uiteen zouden lopen. Oftewel: minder focus op lijn 2, meer aandacht naar lijn 1. VBAR, wet dba, zzp-debat Print Over de auteur Over Niels van der Neut Niels van der Neut is universitair docent arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is gepromoveerd op ‘De verbintenisrechtelijke bescherming van de zzp'er’, en gespecialiseerd in zowel de arbeidsrechtelijke kwalificatievraag (de voorvraag) als de rechtspositie die daar voor de werknemer of de zzp’er uitrolt (de vervolgvraag). Niels publiceert veel, verzorgt al enige jaren artikelsgewijs commentaar ten aanzien van driehoeksrelaties, spreekt op (nationale en internationale) conferenties en is de maker van de podcast Juridisch Geneuzel. Bekijk alle berichten van Niels van der Neut
Op deze manier wordt het nooit wat. Al sinds de 90’er jaren ligt dit dossier in feite al op tafel en nooit is er een variant geweest die klaarheid gaf. Laat iedereen (die voor een uurtarief van €36 of meer werkt) zelf beslissen of ze in dienst als werkne(e)m(st)er of als ZZP (st)er willen werken. Focus op een collectief systeem voor sociale zekerheden voor allen ipv ingewikkelde en triviale interpretaties van het afwegen van W en Z bepalingen. Op deze voet voortgaan gaat nooit leiden tot een eerlijke, duidelijke en begrijpelijke wet. Beantwoorden
In hoofdzaak gaan DBA, VBAR en Zelfstandigenwet allemaal over 1 ding: de grenzen van de toepasbaarheid van de Wet op de Loonbelasting (LB1964). Ons arbeidsrecht is dwingend. Dat betekent dat je niet zomaar kun afspreken om afstand te doen van de geldende bepalingen. Om er een paar te noemen: minimumloon, arbeidstijden, arbeidsomstandigheden, CAO, inhoudingsplicht loonheffingen, verzekeringeplicht werknemersverzekeringen. Dat dwingend recht is vor het eerst breed uitgerold in het jaar 1909 met de Wet op de Dienstbetrekking. Heel belangrijk om te kijken naar wat de Tweede Kamer toen voor ogen had. Dat is namelijk de geest van ons arbeidsrecht. De algemene beschouwingen over het wetsvoorstel waren al in het jaar 1907. En geparafraseerd naar moderne taal was de motivatie toen ongeveer als volgt: “een arbeider heeft een ondergeschikte onderhandelingspositie ten opzichte van een werkgever, en daarnaast een gebrek aan financiele middelen om ‘nee’ te kunnen zeggen tegen een ondermaats aanbod en ook nog te weinig skills om uberhaupt dat soort onderhandelingen te doen. dwingend recht is de enige manier om “. Dit zet een duidelijk kader: dwingend arbeidsrecht is gericht op het scheppen van minimale kaders ter bescherming van mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Mensen met geen onderhandelingspositie, geen reserves en geen skills. En in opvolgende wetten zie je eigenlijk steeds die focus op een minimumkader terug. Denk aan de Arbowet. Denk aan de ArbeidsTijdenwet. Denk aan de Wet op het Minimumloon. Fast forward naar het jaar 2025. De verhoudingen tussen werkgevers en werkenden zijn flink veranderd. In sommige aegmenten van de arbeidsmarkt is de werkgever nog steeds heer en meester. Maar op vele plekken hebben werkenden meer te kiezen dan werkgevers. Het zou recht doen aan de geest van de wet als we dwingend arbeidsrecht zouden focussen op de onderkant van de arbeidsmarkt. Een opt-out tarief of jaaromzet zou een elegante en passende oplossing zijn. Beantwoorden
Goed om over de historische context te lezen. En jammer dat veel van de huidige politici nog steeds heel zwart-wit denken in “werkgever” en “werknemer”. Beantwoorden
Dank voor je uitleg. Ik blijf me maar afvragen wat het probleem is en waarom er steeds wordt gezegd dat werkgevers een dienstverband ‘aantrekkelijker moeten maken’. Willen we zoveel mogelijk mensen in loondienst en af van de flexibele schil? Ik begrijp niet waarom. En waarom weinig mensen daar naar vragen en niemand mij het antwoord kan geven. Maar nu begrijp ik het iets beter, denk ik… 🙂 Beantwoorden
Arbeidsrecht is dwingend. Maar zzp-ers zijn geen arbeiders, maar ondernemers, dus potentiële werkgevers. Het is dus een framings-issue. Door zzp-ers te blijven framen als medewerkers of werknemers blijven we die discussie houden. Een ondernemer verschilt van werknemer op drie aspecten: 1. Bereidheid om voor eigen rekening en risico een bedrijf te starten en daarbij af te zien van het recht op werknemersverzekeringen; 2. Investeren in bedrijfsmiddelen als gereedschappen, bedrijfskleding, automatisering, vervoersmiddelen e.d. 3. Winststreven; het maken van voldoende winst om de bedrijfsvoering oneindig te kunnen voortzetten. Dit zou eenvoudig getoetst kunnen worden. Alle onzin over inbedding, gezagsverhouding, meerdere opdrachtgevers, enzovoorts vertroebelen de discussie. Ondernemerschap gaat over risico’s dragen, investeren en winststreven. Punt uit. Beantwoorden
Hoe meer zzpers weer in loondienst gaan , des te meer komt er weer in de pensioenpot. Dat is volgens mij de enigste reden. Want bezorgd zoals minium uurloon interesseert niemand. Dat je als zzper vogelvrij bent is voor niemand een reden tot bezorgdheid. Beantwoorden
De vraag welke dit opwerpt is of het gaat om de centen (sociale zekerheid) of kwalificatie van de arbeidsrelatie? Het begon met het laatste, en lijkt door spin, halve informatie meer en meer richting sociale zekerheid op te schuiven. Zzp heeft er geen recht op en betaald er niet voor, tja. Typisch Nederlands paternalisme. Is killing voor ondernemerschap, risk and reward wordt compleet miskend. Maar goed politiek heeft zijn eigen werkelijkheid. Beantwoorden
Ik denk dat de markt nog veel complexer is dan gedacht. Ook als zzp-er/ondernemer ben ik best bereid om een deel van mijn omzet in potjes voor sociale zekerheid e.d. te stoppen. Gevoelsmatig verschuift dan een deel van de door mij te betalen inkomstenbelasting naar andere potjes, die dan voorrang krijgen? Hoe zit dit exact? Hoe zit het met de zogenaamde tussenhandel? Intermediairs, brokers. allerlei bureautjes die voorheen goed konden verdienen aan de zzp-er. Maken zij zich nu hard voor de zzp-ers? Ik heb eerder het idee dat zij nu een lucratiever verdienmodel hebben gevonden door zzp-ers op de payroll te zetten. Wie kan deze gedachte ontkrachten? Hoe ontstaan nieuwe ondernemingen? Een deel van de werkgevers van de toekomst ontstaat, neem ik aan, uit ondernemers die een eenmanszaak starten. Is doorgerekend wat het effect is op de economie als deze nieuwe ondernemingen in de kiem worden gesmoord? Beantwoorden
Ik ben helemaal niet bereid om bij te dragen aan de sociale zekerheid. Als ondernemer vind ik principieel dat ik uitgesloten dien te worden van werknemersverzekeringen. Een zzp’er is ondernemer die (nog) geen personeel heeft en ligt dus dichter bij (potentieel) werkgever dan werknemer. Dat mis ik in de hele discussie. Beantwoorden
Het moet gewoon heel simpel, anders is het niet uit te voeren. Gewoon iedereen moet altijd verplicht de keuze krijgen tussen een (tijdelijk) dienstverband of zzp. Dan is er geen gedwongen zzp meer waar men zich altijd “zoveel zorgen” over maakt. Beantwoorden
Ik ben het principieel oneens met de auteur dat Zzp’ers moeten gaan bijdragen aan het sociale stelsel om zo het onderscheid tussen ‘werkenden’ te verminderen. Hij kan er niet verder naast zitten dan dat. Een zzp’er is principieel een ondernemer, een (potentieel) werkgever die (nog) geen personeel heeft. Dat is verre van een werknemer. Daarom ben ik fel gekant tegen elk voorstel betreffende een verplichte AOV en/of pensioen voor zzp’ers. Ik kan prima voor mezelf zorgen, dank u. Beantwoorden