Boris Emmerig 22 oktober 2025 Eén reactie Print Schijnzelfstandigheid ontlopen? Een BV is niet de oplossingHet is in de praktijk nog steeds een hardnekkig misverstand dat aan schijnzelfstandigheid kan worden ontkomen wanneer de zzp’er een BV opricht en deze BV – en dus niet de zzp’er zelf – een overeenkomst van opdracht (of aanneming van werk) sluit, schrijft Boris Emmerig.De Kamer van Koophandel waarschuwde er al eerder voor: “Er heerst een idee dat met een BV risico’s omzeild worden als het gaat om de beoordeling bij schijnzelfstandigheid, maar dat is pertinent niet waar.” Al in 2016 waarschuwde de Peter Hoogstraten van de Belastingdienst in een filmpje dat een BV niet werkt. Over dit filmpje zijn destijds vragen gesteld vanuit de Tweede Kamer. De antwoorden waren kristalhelder. Lees ook: Steeds meer startende ondernemers kiezen voor een BV Pijnlijk blootgelegd Het misverstand is recent nog eens pijnlijk blootgelegd in een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2025. In de zaak is een accountants- en belastingadvieskantoor met zes vestigingen – dus niet de kleinste – per 1 januari 2025 een overeenkomst van opdracht aangegaan met de BV van een accountant voor het fulltime verrichten van accountantswerkzaamheden en het begeleiden van twee medewerkers. De samenwerking duurde niet lang want al op 20 mei 2025 werd de overeenkomst alweer beëindigd (ze vonden elkaar niet leuk). De accountant nam vervolgens het standpunt in dat dit niet kon omdat hij in wezen een arbeidsovereenkomst had gesloten met het kantoor. De rechtbank toetste de arbeidsrelatie aan de Deliveroo-criteria. Hoewel er een paar criteria waren die wezen in de richting van werken buiten dienstbetrekking, was het eindoordeel toch dat er in feite een arbeidsovereenkomst bestond. De rechtbank overwoog als volgt: “Het feit dat partijen (doelbewust) een constructie hebben opgezet waarbij niet [verzoeker] maar zijn B.V. als contractspartij is aangeduid en zij ook op die wijze de facturering hebben laten verlopen, staat hier niet in de weg om de overeenkomst te kwalificeren als arbeidsovereenkomst. Duidelijk is namelijk dat die constructie enkel vanuit fiscaal aantrekkelijk oogpunt is aangegaan en partijen zich er ook van bewust waren dat in werkelijkheid sprake zou kunnen zijn van een arbeidsovereenkomst.” Transitievergoeding Nu sprake was van een arbeidsovereenkomst, was vervolgens de vraag wat het loon dan is. De accountant factureerde vanuit zijn BV maandelijks een vast bedrag van € 13.455. Dat bedrag werd echter niet als loon aangemerkt. De maatstaf is “een gebruikelijk en bij gebreke daarvan een billijk loon”. Dat bedrag werd door de rechtbank vastgesteld op € 10.367,75, beduidend lager dus. Het kantoor moest aan de accountant in totaal € 67.539,27 betalen ter zake van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en een transitievergoeding. Deze uitkomst was zeer voorspelbaar. Voor het kantoor – waar ook fiscalisten aan verbonden zijn – is dit een (dure) faux pas van de buitencategorie. BV, schijnzelfstandigheid, wet dba Print Over de auteur Over Boris Emmerig Boris Emmerig werkt sinds 1990 als belastingadviseur en sinds 1996 als advocaat. Hij heeft ruim dertien jaar ervaring als raadsheer-plaatsvervanger bij de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam. Hij is als docent verbonden aan de Specialisatieopleiding Arbeidsrecht van het Leids Juridisch PAO, de beroepsopleiding van de Nederlandse Orde van Advocaten en LexLumen. Regelmatig verschijnen publicaties van zijn hand in de fiscale en juridische vakpers. Emmerig is een fiscalist pur sang. Zijn specialismen liggen op het terrein van de loonbelasting, vennootschapsbelasting en fiscale procedures. Hij is verbonden aan het kantoor Holla Advocaten. Bekijk alle berichten van Boris Emmerig
Boris, In eerdere antwoorden op tweede kamer vragen wordt duidelijk gesteld dat door toenmalige minister SZW, dat => er geen arbeidsrelatie kan ontstaan tussen rechtspersonen. Hiervoor dient aangetoond te worden dat rechtspersoon geen realiteitswaarde heeft, wat een hogere drempel meebrengt. Echter hier lijkt in media heel vaak direct overheen gestapt te worden. Ook in jouw verhaal komt dit niet terug. Tegelijk zou het heel raar worden als zomaar bij werknemers van grote enterprises (met overduidelijk realiteitswaarde) zomaar de arbeidsrelatie geherkwalificeerd wordt. Ik heb vrij zeker een rechtsuitspraak gezien die stelt dat arbeidsrelatie toetsing nog niet kan plaats vinden, omdat eerst de realiteitswaarde van de rechtspersoon ontkracht dient te worden. Wanneer in verschillende juridische processen hoort de toetsing van de rechtspersoon plaats te vinden? Voor of na de toetsing van de arbeidsrelatie? gelijktijdig? Is er eigenlijk duidelijke jurisprudentie wanneer een rechtspersoon wel/geen realiteitswaarde heeft? Beantwoorden